Stichting Waterschapserfgoed

Gemaal Veenpolder

Hoofdweg 27
8537 SC Echten
Het gemaal van Echten, gelegen aan de zuidzijde van het Tjeukemeer, bemaalde de gehele veenpolder van Echten (ca. 2800 ha). Deze polder werd tussen 1856 en 1859 bedijkt. Aanvankelijk werd hij met behulp van wind bemalen, maar omstreeks 1865 werd er een stoomgemaal gesticht aan het Tjeukemeer. Dit gemaal werd in 1913 vervangen door het huidige gemaal.
Het gemaal werd gebouwd naar de plannen en berekeningen van de polderopzichter L. Lourens uit Heerenveen. De gebouwen zijn ontworpen door A. Mulder, eveneens uit Heerenveen. Bij het gemaal werd een sluishoofd geplaatst zodat het water uit de diverse boezemgebieden afzonderlijk kon worden toegelaten.

In 1925 werd overgeschakeld op elektrische bemaling. De stoommachine en ketel zijn toen verwijderd en vervangen door een elektromotor. Als gevolg van deze overgang is de schoorsteenpijp afgebroken. De dienstwoning is ondergebracht in het gemaalgebouw nadat het gemaal elektrisch is geworden. In 1937 kreeg de pomp een nieuwe as met waaier. In 1996 werd het gemaal buiten werking gesteld, en in 2005 werd het ingrijpend gerestaureerd.

Gemaal en machinistenwoning vormen één geheel. Het nieuwe, ondergrondse gemaal (inclusief een krooshekreiniger) is naast het oude gemaal geplaatst. In het kader van de ruilverkaveling is het waterpeil en de wateraanvoer naar het gemaal ook veranderd. Verder is het gemaal volledig gerestaureerd in 2004-2005.
Het gemaal te Echten is van algemeen cultuurhistorisch en architectuurhistorisch belang: - vanwege het belang van het object als bijzondere uitdrukking van een landschappelijke ontwikkeling; - vanwege de ruimtelijke relatie van het object met de waterhuishouding in het gebied; - vanwege de gaafheid van de technische installatie; - in relatie tot de structurele gaafheid van de landschappelijke omgeving.

Het gemaalgebouw heeft aan zowel de meer- als polderzijde een betonnen borstwering in de dijk met een monding voor de pompbuis. Aan de polderzijde is boven de monding een plaat met het opschrift 'poldergemaal echten' aangebracht. In de vaart voor het gemaal bevindt zich een betonnen kam met loopbrug.
Het gebouw wordt gekenmerkt door een middenstuk met twee zijblokken die aan zowel de meerzijde als aan de polderzijde een topgevel hebben. Aan de noord- of meerzijde is de gevel vlak, aan de zuidzijde ligt het middenstuk terug ten opzichte van de twee zijblokken.
Het gebouw is opgetrokken in donkerrode baksteen met een rode bakstenen speklaag ter hoogte van de bovendorpels, tussendorpels en onderdorpels van de vensters. De gevelvlakken boven de gootlijn van het middenstuk zijn wit bepleisterd. Het gemaal heeft een samengesteld dak met, bij de vier topgeveldelen, wolfseinden en wordt gedekt met een rode platte muldenpan. Het middenstuk wordt gedeeltelijk overspannen door een plat dak. Op de nokpunten bevinden zich keramische makelaars. Het oostelijke zijblok is hoger en breder dan de rest van het gebouw. In dit deel is tegenwoordig de dienstwoning gevestigd. In het middelste deel bevinden zich de pompen en in het westelijke deel evonden zich ketels.

Aan de zuidzijde heeft het ketelhuis twee hoge vensters onder een segmentboog van rode bakstenen, met een lekdorpel van donkerrode bakstenen; onder het wolfseind een kleiner negenruits venster; in het middelste deel drie hoge vensters en in het dakvlak twee dakkapellen met een lessenaarsdak. Het huidige woonhuis heeft twee vensters op de begane grond en twee op de verdieping, met betonlatei en keramische lekdorpel, die bij de verbouwing tot woning zijn geplaatst. De westgevel heeft een toegangsdeur, twee lage spitsboogvensters met vorktracering en een zesruits venster onder een segmentboog.
In het middenstuk van de noordgevel zitten twee twintig-ruits vensters onder segmentbogen en een stalen toegangsdeur, met een uitstekende betonnen tussendorpel en een vierruits bovenlicht, die toegang verschaft naar de traforuimte van het gemaal, aangebracht in 1925. Het ketelhuis heeft een dubbele deur en onder het wolfseind een laag spitsboogvenster. De dubbele deur is vermoedelijk later aangebracht. Het woongedeelte heeft op zowel de begane grond als de verdieping één klein venster.De oostgevel heeft op de begane grond drie vensters met bovenlicht en een deur met bovenlicht; op de verdieping zitten drie T-vensters en boven de voordeur een radvenster. 

In het centrale deel van het gemaalgebouw bevindt zich de pompinstalatie, vervaardigd door de firma Gebr. Stork en Co uit Hengelo. De ruimte wordt overkapt door een staalconstructie. De wanden zijn tot ongeveer 1.10 meter betegeld, met groene keramische afdeklijst; op de vloer liggen gele tegels. De doorgang naar het ketelhuis bestaat uit een dubbele deur met ieder vijf ruiten waarvan er twee onder en twee boven gekleurd zijn en waarbij de bovenste twee een halve cirkel beschrijven. De deur heeft een gesneden kozijnlijst en een architraaf boven de deur.